Noord-Tanzania, Oost-Afrika
Angel greep het leidsel van de kameel en gaf er een rukje aan om te controleren of de knoop die ze erin had gelegd niet was losgeraakt. De kameel liet haar kop zakken en snuffelde aan het oor van het meisje. Angel glimlachte en streelde de ruwharige hals. Ze keek naar de schaduwplek waar ze de kom met melk had neergezet. Haar maag knorde toen ze de dikke, schuimige melk zag, die zo mooi wit afstak tegen de rand van het donkere hout. Ze liep snel naar het kalf van de kameel, dat een eindje verderop aan zijn leidsel stond te trekken.
Zodra ze hem had losgemaakt, dribbelde hij naar zijn moeder en duwde ongeduldig zijn snuit tegen haar uier. De oudere kameel sloeg geen acht op hem. Ze leek zich ook niet te storen aan het gewicht van de tassen en dekens die op haar pakzadel waren geladen. Het enige wat haar interesseerde, was hoe ze bij de zachte blaadjes kon komen die aan de uiteinden van de takken van de acacia groeiden. Ze sloot haar dikke lippen eromheen, rukte ze van de tak en vouwde ze in haar bek.
‘Wat ben je toch weer gulzig, Mama Kitu,’ zei Angel. Ze keek glimlachend naar het kalf, dat knorrend dronk. ‘En jij ook, Matata.’
Ze keerde de kamelen haar rug toe, liep naar de kom met melk en tilde hem op. Met de kom in beide handen zocht ze zich behoedzaam een weg de flauwe helling af naar de rotspartij. Ze liep op blote voeten, maar vertrok geen spier als ze op een scherp steentje trapte. Bij de rotsen bleef ze staan om uit te kijken over het woestijngebied. Het was nog erg vroeg en de zon stond laag boven de horizon. De stralen die door de stoffige lucht sneden, gaven het land kleur. Het zand was glanzend geel. De rotspartijen hadden gouden randjes terwijl de toppen roze gekleurd waren, en ertussen lagen schaduwen als grillige paarse en bruine vlekken.
Angel tuurde naar de verre horizon waar een piramidevormige berg de wacht hield over de vlakte. Zijn hellingen waren poederblauw en zijn kruin was bestrooid met witte lava die eruitzag als sneeuw. Hij was hun kompas. Angel wist dat ze hem de hele dag in het vizier zouden houden, tussen de donzige randjes van Mama Kitu’s oren.
Ol Doinyo Lengai, de Berg van de God van de Masaï.
Angel vervolgde haar weg rond de rotsen naar haar moeder, die met gekruiste benen naast een grote platte steen op de grond zat. De steen leek precies een tafel. Je zou bijna denken dat iemand hem daar speciaal had neergelegd om reizigers uit te nodigen hier even te stoppen en van het uitzicht te genieten. Laura was gekleed in een eenvoudige katoenen tuniek en een lange broek van dezelfde stof, net als Angel, maar had een kleurige doek rond haar hoofd gewikkeld. Ze zat voorovergebogen om de vliegen weg te houden bij het platte brood en de dadels die ze op de steen had neergelegd.
Angel gaf haar de kom.
‘Dank je wel.’ Laura zette de kom aan haar mond en dronk. Toen ze hem weer liet zakken, bleef er een wit snorretje achter op haar bovenlip. ‘Mooie schone melk,’ zei ze goedkeurend.
‘Ik heb goed opgelet dat er geen zand in kwam,’ antwoordde Angel.
‘En dat is je gelukt.’
‘Omdat ik geen kleuter meer ben,’ zei Angel. ‘Kijk eens...’ Ze ontblootte haar tanden, boog zich naar Laura en liet met haar tong een losse voortand wiebelen.
Laura leunde naar haar toe om de tand van dichtbij te bekijken. ‘Die kan ik er beter uittrekken.’
‘Nee.’ Angel schudde haar hoofd.
‘Anders slik je hem misschien per ongeluk in,’ waarschuwde Laura. ‘En dan komt de tandenfee niet.’
Angel keek haar vragend aan. ‘Wat is een tandenfee?’
Laura pakte een van de platte broden en gaf hem aan Angel, samen met de kom melk. ‘In Engeland is het de gewoonte dat kinderen hun melktanden onder hun kussen leggen. Dan komt er ’s nachts een fee die er een muntje voor in de plaats legt.’
‘Heb jij dat vroeger ook gedaan?’ vroeg Angel. ‘En is de tandenfee toen gekomen?’
‘Soms,’ antwoordde Laura. ‘Niet elke keer.’ Ze trok de doek van haar hoofd. Het was een kitenge, ooit fel gekleurd maar nu een beetje verschoten, de randen gerafeld, de hoeken gescheurd. Haar lange haar, net zo vlasblond als dat van haar dochter, reikte tot over haar schouders, maar stond stijf van het stof. Ze streek het naar achteren, bond de doek er opnieuw omheen en duwde de ontsnapte lokken eronder. Toen keek ze weer naar Angel. ‘Wat is er?’
Het kind keek beteuterd. ‘We hebben geen kussens.’
Angel greep het leidsel van de kameel en gaf er een rukje aan om te controleren of de knoop die ze erin had gelegd niet was losgeraakt. De kameel liet haar kop zakken en snuffelde aan het oor van het meisje. Angel glimlachte en streelde de ruwharige hals. Ze keek naar de schaduwplek waar ze de kom met melk had neergezet. Haar maag knorde toen ze de dikke, schuimige melk zag, die zo mooi wit afstak tegen de rand van het donkere hout. Ze liep snel naar het kalf van de kameel, dat een eindje verderop aan zijn leidsel stond te trekken.
Zodra ze hem had losgemaakt, dribbelde hij naar zijn moeder en duwde ongeduldig zijn snuit tegen haar uier. De oudere kameel sloeg geen acht op hem. Ze leek zich ook niet te storen aan het gewicht van de tassen en dekens die op haar pakzadel waren geladen. Het enige wat haar interesseerde, was hoe ze bij de zachte blaadjes kon komen die aan de uiteinden van de takken van de acacia groeiden. Ze sloot haar dikke lippen eromheen, rukte ze van de tak en vouwde ze in haar bek.
‘Wat ben je toch weer gulzig, Mama Kitu,’ zei Angel. Ze keek glimlachend naar het kalf, dat knorrend dronk. ‘En jij ook, Matata.’
Ze keerde de kamelen haar rug toe, liep naar de kom met melk en tilde hem op. Met de kom in beide handen zocht ze zich behoedzaam een weg de flauwe helling af naar de rotspartij. Ze liep op blote voeten, maar vertrok geen spier als ze op een scherp steentje trapte. Bij de rotsen bleef ze staan om uit te kijken over het woestijngebied. Het was nog erg vroeg en de zon stond laag boven de horizon. De stralen die door de stoffige lucht sneden, gaven het land kleur. Het zand was glanzend geel. De rotspartijen hadden gouden randjes terwijl de toppen roze gekleurd waren, en ertussen lagen schaduwen als grillige paarse en bruine vlekken.
Angel tuurde naar de verre horizon waar een piramidevormige berg de wacht hield over de vlakte. Zijn hellingen waren poederblauw en zijn kruin was bestrooid met witte lava die eruitzag als sneeuw. Hij was hun kompas. Angel wist dat ze hem de hele dag in het vizier zouden houden, tussen de donzige randjes van Mama Kitu’s oren.
Ol Doinyo Lengai, de Berg van de God van de Masaï.
Angel vervolgde haar weg rond de rotsen naar haar moeder, die met gekruiste benen naast een grote platte steen op de grond zat. De steen leek precies een tafel. Je zou bijna denken dat iemand hem daar speciaal had neergelegd om reizigers uit te nodigen hier even te stoppen en van het uitzicht te genieten. Laura was gekleed in een eenvoudige katoenen tuniek en een lange broek van dezelfde stof, net als Angel, maar had een kleurige doek rond haar hoofd gewikkeld. Ze zat voorovergebogen om de vliegen weg te houden bij het platte brood en de dadels die ze op de steen had neergelegd.
Angel gaf haar de kom.
‘Dank je wel.’ Laura zette de kom aan haar mond en dronk. Toen ze hem weer liet zakken, bleef er een wit snorretje achter op haar bovenlip. ‘Mooie schone melk,’ zei ze goedkeurend.
‘Ik heb goed opgelet dat er geen zand in kwam,’ antwoordde Angel.
‘En dat is je gelukt.’
‘Omdat ik geen kleuter meer ben,’ zei Angel. ‘Kijk eens...’ Ze ontblootte haar tanden, boog zich naar Laura en liet met haar tong een losse voortand wiebelen.
Laura leunde naar haar toe om de tand van dichtbij te bekijken. ‘Die kan ik er beter uittrekken.’
‘Nee.’ Angel schudde haar hoofd.
‘Anders slik je hem misschien per ongeluk in,’ waarschuwde Laura. ‘En dan komt de tandenfee niet.’
Angel keek haar vragend aan. ‘Wat is een tandenfee?’
Laura pakte een van de platte broden en gaf hem aan Angel, samen met de kom melk. ‘In Engeland is het de gewoonte dat kinderen hun melktanden onder hun kussen leggen. Dan komt er ’s nachts een fee die er een muntje voor in de plaats legt.’
‘Heb jij dat vroeger ook gedaan?’ vroeg Angel. ‘En is de tandenfee toen gekomen?’
‘Soms,’ antwoordde Laura. ‘Niet elke keer.’ Ze trok de doek van haar hoofd. Het was een kitenge, ooit fel gekleurd maar nu een beetje verschoten, de randen gerafeld, de hoeken gescheurd. Haar lange haar, net zo vlasblond als dat van haar dochter, reikte tot over haar schouders, maar stond stijf van het stof. Ze streek het naar achteren, bond de doek er opnieuw omheen en duwde de ontsnapte lokken eronder. Toen keek ze weer naar Angel. ‘Wat is er?’
Het kind keek beteuterd. ‘We hebben geen kussens.’