Het eerste teken dat haar vader niet in orde was, kwam in juni.
Frances werd midden in de nacht wakker, opende haar ogen en spitste haar oren. Het huis hield zich een ogenblik volkomen stil en leek toen zachtjes zijn adem uit te blazen Tegelijkertijd steeg het onduidelijke gemompel van gedempte stemmen via het trappenhuis naar boven. Ze griste de omslagdoek van haar bed en deed de deur open.
‘Lotta?’ riep ze. Stilte. Toen het krakende ritme van Lotta’s gewicht op de traptreden en het meedeinende schijnsel van een kaars. Na de bollende rok van een nachtjapon kwam het brede, onverstoorbare gezicht van de dienstmeid in zicht.
‘Uw vader is weer thuis, juffrouw, maar hij is niet zichzelf.’ Ze liep langs Frances heen de slaapkamer in.
‘Hoe bedoel je?’
Lotta bukte zich om de kaars naast het bed aan te steken. Haar borst zette bij elke ademhaling uit als een blaasbalg en bij elke ademtocht dreigde de vlam uit te waaien.
‘Wat is er met hem?’ vroeg Frances gejaagd. Ze greep Lotta’s pols.
Heet kaarsvet droop over hun beider handen. Met een van pijn vertrokken gezicht trok Lotta haar hand weg. ‘Ik weet het niet. Hij is door een koetsier thuisgebracht. Die zei dat hij in elkaar was gezakt.’
Frances kon zich zoiets helemaal niet voorstellen. Haar vader was geen man die in elkaar zakte. Daarvoor was hij veel te groot en sterk. Hij was in ieder opzicht een indrukwekkende figuur. De loopjongen die, zoals het verhaal ging, uit het niets een meubel-imperium tevoorschijn had getoverd zoals een goochelaar bankbiljetten uit de zakken van paupers toverde.
Ze nam de blaker van Lotta over en ging naar beneden. In de hal plakten haar voeten aan het dambord van tegels. Haar vader zat in de studeerkamer in een leunstoel naast de gedoofde haard. Zijn overhemd was opengeknoopt. Grijze baardstoppels bedekten de diepe groeven in zijn wangen. Hij stak wat bleekjes af tegen de achtergrond van de groene muren en het glanzende rozenhout, maar toen hij haar zag, glimlachte hij vol genegenheid. Hij was alleen maar moe, constateerde ze opgelucht, verder mankeerde hij niets. Een glas cognac hing losjes tussen zijn vingers. Als hij het nog meer liet hellen, zou de cognac op het tapijt stromen. Zijn borst was ontbloot en ze zag dat zijn lichaam er strakker en compacter uitzag dan ze zich herinnerde, alsof het langzaam begon te krimpen nu hij een dagje ouder werd. Als kind had ze altijd bewondering gehad voor zijn enorme kracht, voor het gemak waarmee hij haar, giechelend en spartelend, op zijn schoot had getrokken.
‘Ach, Frances, ik heb nog zo tegen Lotta gezegd dat ze je niet wakker moest maken,’ zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit alsof hij zich verontschuldigde dat hij niet opstond. Ze greep zijn vingers, glimlachte en bukte zich om hem een zoen te geven. Hij was op reis geweest voor zaken en ze was blij dat hij weer thuis was.
Frances werd midden in de nacht wakker, opende haar ogen en spitste haar oren. Het huis hield zich een ogenblik volkomen stil en leek toen zachtjes zijn adem uit te blazen Tegelijkertijd steeg het onduidelijke gemompel van gedempte stemmen via het trappenhuis naar boven. Ze griste de omslagdoek van haar bed en deed de deur open.
‘Lotta?’ riep ze. Stilte. Toen het krakende ritme van Lotta’s gewicht op de traptreden en het meedeinende schijnsel van een kaars. Na de bollende rok van een nachtjapon kwam het brede, onverstoorbare gezicht van de dienstmeid in zicht.
‘Uw vader is weer thuis, juffrouw, maar hij is niet zichzelf.’ Ze liep langs Frances heen de slaapkamer in.
‘Hoe bedoel je?’
Lotta bukte zich om de kaars naast het bed aan te steken. Haar borst zette bij elke ademhaling uit als een blaasbalg en bij elke ademtocht dreigde de vlam uit te waaien.
‘Wat is er met hem?’ vroeg Frances gejaagd. Ze greep Lotta’s pols.
Heet kaarsvet droop over hun beider handen. Met een van pijn vertrokken gezicht trok Lotta haar hand weg. ‘Ik weet het niet. Hij is door een koetsier thuisgebracht. Die zei dat hij in elkaar was gezakt.’
Frances kon zich zoiets helemaal niet voorstellen. Haar vader was geen man die in elkaar zakte. Daarvoor was hij veel te groot en sterk. Hij was in ieder opzicht een indrukwekkende figuur. De loopjongen die, zoals het verhaal ging, uit het niets een meubel-imperium tevoorschijn had getoverd zoals een goochelaar bankbiljetten uit de zakken van paupers toverde.
Ze nam de blaker van Lotta over en ging naar beneden. In de hal plakten haar voeten aan het dambord van tegels. Haar vader zat in de studeerkamer in een leunstoel naast de gedoofde haard. Zijn overhemd was opengeknoopt. Grijze baardstoppels bedekten de diepe groeven in zijn wangen. Hij stak wat bleekjes af tegen de achtergrond van de groene muren en het glanzende rozenhout, maar toen hij haar zag, glimlachte hij vol genegenheid. Hij was alleen maar moe, constateerde ze opgelucht, verder mankeerde hij niets. Een glas cognac hing losjes tussen zijn vingers. Als hij het nog meer liet hellen, zou de cognac op het tapijt stromen. Zijn borst was ontbloot en ze zag dat zijn lichaam er strakker en compacter uitzag dan ze zich herinnerde, alsof het langzaam begon te krimpen nu hij een dagje ouder werd. Als kind had ze altijd bewondering gehad voor zijn enorme kracht, voor het gemak waarmee hij haar, giechelend en spartelend, op zijn schoot had getrokken.
‘Ach, Frances, ik heb nog zo tegen Lotta gezegd dat ze je niet wakker moest maken,’ zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit alsof hij zich verontschuldigde dat hij niet opstond. Ze greep zijn vingers, glimlachte en bukte zich om hem een zoen te geven. Hij was op reis geweest voor zaken en ze was blij dat hij weer thuis was.