Ben je al bang? (Jaye Ford)
Hoofdstuk 1
‘Dan bel ik je morgen weer, lieverd.’
‘Oké, mam,’ zei Cameron.
Liv glimlachte vluchtig toen ze het mobieltje in haar tas deed en de harde tikken van haar hoge hakken hoorde echoën in de stille parkeergarage. God, wat miste ze hem.
Ze liep over de verlichte voetgangershelling naar de duisternis van de derde verdieping. Even bleef ze weifelend staan. Vanmiddag was het hier druk geweest, maar nu was het over half acht en stonden er bijna geen auto’s meer. De garage was een naargeestige, donkere grot geworden. Vloeren en plafonds die bestonden uit enorme platen beton, brede pilaren, poelen zwak licht onder tl-buizen. De metalen rasters rond de lampen herinnerden haar eraan dat er mensen waren die het leuk vonden om ze kapot te gooien. Ze haalde de sleutelbos uit haar jaszak, stak de sleutel van haar auto als een dolk naar voren en ging op weg.
Haar auto stond helemaal achterin. Ze moest langs vijf rijen dubbele parkeerplaatsen om er te komen. Ze liep met een grote boog om een eenzame bestelwagen in de tweede rij en hield hem in de gaten tot ze hem was gepasseerd.
Alles in orde. Gewoon doorlopen, Liv.
Hoe meer het licht verflauwde, hoe verder weg de verkeersgeluiden van de straat klonken, hoe sneller ze ging lopen, voor zover haar Italiaanse pumps van slangenleer dat toelieten. Ze had de schoenen nog uit de tijd dat ze haar geld aan frivool schoeisel kon uitgeven, maar zowel de pumps als haar kokerrok waren niet geschikt voor snelwandelen en haar naaldhakken lieten een scherp staccato horen dat vanaf de vloer terugkaatste. Op een van de andere etages klonk een knal, zo hard als een geweerschot. Ze schrok er zo van dat ze bijna haar enkel verzwikte en de adrenaline voelde tintelen in haar vingers.
Dat was alleen maar een autoportier, Liv. Geen paniek.
Een tiental echoënde stappen verder de schemerige ruimte in vertraagde ze haar pas weer omdat ze de haartjes in haar nek overeind voelde komen.
Er had zich iets bewogen.
Daar, bij de pilaar naast haar auto.
Ze tuurde naar de beschaduwde plek. Nee. Ze moest het zich verbeeld hebben. Ze keek angstig om naar de helling. Dat deel van de garage leek hiervandaan bijna overdreven fel verlicht en gaf haar het gevoel door de duisternis te worden opgeslokt. Beneden werd een motor gestart. Ondanks de dikke laag beton tussen haar en die auto, voelde het alsof hij dwars door de vloer zou kunnen schieten om haar te verpletteren.
Ze liep snel weer door, met korte stappen, op haar voorvoeten, en deed haar best om geen schoen te verliezen of door haar enkels te gaan. Ze richtte haar sleutel op haar auto, hoorde het piepje, zag de achterlichten oplichten en slaakte inwendig een zucht van verlichting. Ze voelde zich nu een beetje mal dat ze zo gehaast liep, maar haar benen leken zelf te bepalen wat ze moesten doen. Ze stelde zich voor hoe ze zo dadelijk met een vaartje de garage uit zou rijden.
Ze strekte haar arm toen ze de bumper rondde. Ze zag zichzelf weerspiegeld in de ruit van het zijraampje toen ze naar het handvat van het portier tastte. Opeens zag ze achter zich iets bewegen.
En toen werd er een hand voor haar mond geslagen.
Wat er daarna gebeurde, ging zo snel dat ze nergens aan kon denken. Een arm klemde zich rond haar borst. Vingers knepen in haar bovenarm en drukten die tegen haar lichaam. Knieën duwden tegen de achterkant van haar dijbenen. Ze werd achteruit getrokken. Haar pumps schraapten over de vloer.
Ze wilde gillen, maar kon haar mond niet openen vanwege de druk van de hand die haar lippen plette. Wanhopige, gesmoorde, hikkende geluiden bleven steken in haar keel. Angst gierde door haar lijf.
Toen sprak hij.
‘Jij bent van mij, hoer.’
Hij zei het in haar oor. Het klonk gedempt, alsof er iets voor zijn mond zat. Niet boos. Niet paniekerig. Doelbewust.
In een flits zag ze het lieve, sproetige gezichtje van de achtjarige Cameron en het was alsof er in haar binnenste een knop werd omgedraaid.
Ze kneep haar hand rond de sleutelbos, voelde de lange, smalle staaf van het autosleuteltje uit haar gebalde vuist steken en stak toe. De punt raakte iets zachts dat niet meegaf. Ze hoorde een grom en voelde een schokje door het lichaam van haar aanvaller gaan. Ze stak hem nog een keer en bleef steken tot ze de druk van een van zijn knieën tegen haar benen voelde afnemen. Ze plantte haar voeten stevig neer en stootte met haar elleboog zo hard mogelijk naar achteren. Toen de man wankelde, draaide ze zich naar hem om en stompte hem met haar andere vuist. Ze richtte zo hoog mogelijk. Haar knokkels raakten het zachte deel van zijn keel. Zijn hand vloog weg van haar mond.
Ze was nu niet bang meer. Ze voelde helemaal niets. Het enige wat ze wilde, was zich uit zijn greep bevrijden. Ze bleef hem steken met haar sleutel, terwijl ze met haar andere vuist keer op keer toestootte.
Hij liet niet los, maar had haar niet meer zo strak vast.
Als ze de tijd had genomen om na te denken, had ze hem van zich afgeduwd en was ze ervandoor gegaan, maar ze dacht niet na en ze ging er ook niet vandoor. In plaats daarvan stompte ze hem nu zo hard mogelijk in zijn buik. Het was een goed gerichte stoot met de hand met de sleutel en hij deed wankelend een stap achteruit.
Een tweede kans om te vluchten – maar nu zat er een withete waas van razernij achter haar ogen. Haar spieren herinnerden zich dingen waarvan ze zich niet bewust was en haar andere vuist liet er een linkse op volgen. Ze raakte hem in zijn middenrif. Alle lucht stroomde uit zijn longen. Ze schopte de ene schoen die ze nog aanhad van haar voet, hief haar handen op in een boksershouding en toen hij zijn hoofd ophief, stootte ze toe met een rechtse hoek.
Pijn schoot door haar hand. De man wankelde. Ze zag dat hij helemaal in het zwart was. Zwarte kleding, zwarte handschoenen, zwarte bivakmuts. Dit was geen spontane aanval. Hij had het gepland. Hij had zich erop gekleed. Hij had in het donker op haar staan wachten.
‘Vuile klootzak!’ Ze vloog op hem af.
Ditmaal was hij erop voorbereid. Het was meer een geluid dan pijn toen zijn vuist haar raakte, het geluid van de botsing van twee treinen in haar hoofd. Ze viel tegen haar auto. Hij begon haar te slaan, links, rechts, en graaide naar haar. Hij drukte haar tegen de auto en rukte aan haar kleren. Ze was niet in staat haar handen op te tillen om zich te verdedigen, om haar gezicht te beschermen. Hij hijgde onder de bivakmuts en de geur van zijn zweet drong in haar neus. Ze draaide haar hoofd opzij, haalde zo diep mogelijk adem en begon te gillen.
Ze zag het dak van de auto niet toen haar hoofd ertegenaan smakte. Ze voelde alleen de krak in haar nek toen haar hoofd zijwaarts op het koude, harde metaal neerkwam...
‘Dan bel ik je morgen weer, lieverd.’
‘Oké, mam,’ zei Cameron.
Liv glimlachte vluchtig toen ze het mobieltje in haar tas deed en de harde tikken van haar hoge hakken hoorde echoën in de stille parkeergarage. God, wat miste ze hem.
Ze liep over de verlichte voetgangershelling naar de duisternis van de derde verdieping. Even bleef ze weifelend staan. Vanmiddag was het hier druk geweest, maar nu was het over half acht en stonden er bijna geen auto’s meer. De garage was een naargeestige, donkere grot geworden. Vloeren en plafonds die bestonden uit enorme platen beton, brede pilaren, poelen zwak licht onder tl-buizen. De metalen rasters rond de lampen herinnerden haar eraan dat er mensen waren die het leuk vonden om ze kapot te gooien. Ze haalde de sleutelbos uit haar jaszak, stak de sleutel van haar auto als een dolk naar voren en ging op weg.
Haar auto stond helemaal achterin. Ze moest langs vijf rijen dubbele parkeerplaatsen om er te komen. Ze liep met een grote boog om een eenzame bestelwagen in de tweede rij en hield hem in de gaten tot ze hem was gepasseerd.
Alles in orde. Gewoon doorlopen, Liv.
Hoe meer het licht verflauwde, hoe verder weg de verkeersgeluiden van de straat klonken, hoe sneller ze ging lopen, voor zover haar Italiaanse pumps van slangenleer dat toelieten. Ze had de schoenen nog uit de tijd dat ze haar geld aan frivool schoeisel kon uitgeven, maar zowel de pumps als haar kokerrok waren niet geschikt voor snelwandelen en haar naaldhakken lieten een scherp staccato horen dat vanaf de vloer terugkaatste. Op een van de andere etages klonk een knal, zo hard als een geweerschot. Ze schrok er zo van dat ze bijna haar enkel verzwikte en de adrenaline voelde tintelen in haar vingers.
Dat was alleen maar een autoportier, Liv. Geen paniek.
Een tiental echoënde stappen verder de schemerige ruimte in vertraagde ze haar pas weer omdat ze de haartjes in haar nek overeind voelde komen.
Er had zich iets bewogen.
Daar, bij de pilaar naast haar auto.
Ze tuurde naar de beschaduwde plek. Nee. Ze moest het zich verbeeld hebben. Ze keek angstig om naar de helling. Dat deel van de garage leek hiervandaan bijna overdreven fel verlicht en gaf haar het gevoel door de duisternis te worden opgeslokt. Beneden werd een motor gestart. Ondanks de dikke laag beton tussen haar en die auto, voelde het alsof hij dwars door de vloer zou kunnen schieten om haar te verpletteren.
Ze liep snel weer door, met korte stappen, op haar voorvoeten, en deed haar best om geen schoen te verliezen of door haar enkels te gaan. Ze richtte haar sleutel op haar auto, hoorde het piepje, zag de achterlichten oplichten en slaakte inwendig een zucht van verlichting. Ze voelde zich nu een beetje mal dat ze zo gehaast liep, maar haar benen leken zelf te bepalen wat ze moesten doen. Ze stelde zich voor hoe ze zo dadelijk met een vaartje de garage uit zou rijden.
Ze strekte haar arm toen ze de bumper rondde. Ze zag zichzelf weerspiegeld in de ruit van het zijraampje toen ze naar het handvat van het portier tastte. Opeens zag ze achter zich iets bewegen.
En toen werd er een hand voor haar mond geslagen.
Wat er daarna gebeurde, ging zo snel dat ze nergens aan kon denken. Een arm klemde zich rond haar borst. Vingers knepen in haar bovenarm en drukten die tegen haar lichaam. Knieën duwden tegen de achterkant van haar dijbenen. Ze werd achteruit getrokken. Haar pumps schraapten over de vloer.
Ze wilde gillen, maar kon haar mond niet openen vanwege de druk van de hand die haar lippen plette. Wanhopige, gesmoorde, hikkende geluiden bleven steken in haar keel. Angst gierde door haar lijf.
Toen sprak hij.
‘Jij bent van mij, hoer.’
Hij zei het in haar oor. Het klonk gedempt, alsof er iets voor zijn mond zat. Niet boos. Niet paniekerig. Doelbewust.
In een flits zag ze het lieve, sproetige gezichtje van de achtjarige Cameron en het was alsof er in haar binnenste een knop werd omgedraaid.
Ze kneep haar hand rond de sleutelbos, voelde de lange, smalle staaf van het autosleuteltje uit haar gebalde vuist steken en stak toe. De punt raakte iets zachts dat niet meegaf. Ze hoorde een grom en voelde een schokje door het lichaam van haar aanvaller gaan. Ze stak hem nog een keer en bleef steken tot ze de druk van een van zijn knieën tegen haar benen voelde afnemen. Ze plantte haar voeten stevig neer en stootte met haar elleboog zo hard mogelijk naar achteren. Toen de man wankelde, draaide ze zich naar hem om en stompte hem met haar andere vuist. Ze richtte zo hoog mogelijk. Haar knokkels raakten het zachte deel van zijn keel. Zijn hand vloog weg van haar mond.
Ze was nu niet bang meer. Ze voelde helemaal niets. Het enige wat ze wilde, was zich uit zijn greep bevrijden. Ze bleef hem steken met haar sleutel, terwijl ze met haar andere vuist keer op keer toestootte.
Hij liet niet los, maar had haar niet meer zo strak vast.
Als ze de tijd had genomen om na te denken, had ze hem van zich afgeduwd en was ze ervandoor gegaan, maar ze dacht niet na en ze ging er ook niet vandoor. In plaats daarvan stompte ze hem nu zo hard mogelijk in zijn buik. Het was een goed gerichte stoot met de hand met de sleutel en hij deed wankelend een stap achteruit.
Een tweede kans om te vluchten – maar nu zat er een withete waas van razernij achter haar ogen. Haar spieren herinnerden zich dingen waarvan ze zich niet bewust was en haar andere vuist liet er een linkse op volgen. Ze raakte hem in zijn middenrif. Alle lucht stroomde uit zijn longen. Ze schopte de ene schoen die ze nog aanhad van haar voet, hief haar handen op in een boksershouding en toen hij zijn hoofd ophief, stootte ze toe met een rechtse hoek.
Pijn schoot door haar hand. De man wankelde. Ze zag dat hij helemaal in het zwart was. Zwarte kleding, zwarte handschoenen, zwarte bivakmuts. Dit was geen spontane aanval. Hij had het gepland. Hij had zich erop gekleed. Hij had in het donker op haar staan wachten.
‘Vuile klootzak!’ Ze vloog op hem af.
Ditmaal was hij erop voorbereid. Het was meer een geluid dan pijn toen zijn vuist haar raakte, het geluid van de botsing van twee treinen in haar hoofd. Ze viel tegen haar auto. Hij begon haar te slaan, links, rechts, en graaide naar haar. Hij drukte haar tegen de auto en rukte aan haar kleren. Ze was niet in staat haar handen op te tillen om zich te verdedigen, om haar gezicht te beschermen. Hij hijgde onder de bivakmuts en de geur van zijn zweet drong in haar neus. Ze draaide haar hoofd opzij, haalde zo diep mogelijk adem en begon te gillen.
Ze zag het dak van de auto niet toen haar hoofd ertegenaan smakte. Ze voelde alleen de krak in haar nek toen haar hoofd zijwaarts op het koude, harde metaal neerkwam...