Hoofdstuk 1
San Francisco
De hele dag heb ik het meisje gadegeslagen.
Nergens is aan te merken of ze zich daarvan bewust is, ook al staat mijn huurauto in het zicht van de straathoek waar ze ’s middags met de andere tieners rondhangt en doet wat verveelde tieners doen om de tijd te doden. Ze ziet er jonger uit dan haar vrienden, maar misschien komt dat omdat ze Aziatisch is en erg tenger voor een zeventienjarige. Ze heeft een kort, jongensachtig kapsel en draagt een spijkerbroek vol rafels en scheuren. Niet omdat ze er modieus wil bijlopen, lijkt mij, maar omdat hij versleten is door het leven op straat. Ze neemt een trek aan haar sigaret en blaast de rook uit met de achteloze air van een straatmeid. Haar gedrag past niet bij haar bleke gezicht en exquise Chinese trekken. Ze is mooi genoeg om de aandacht te trekken van twee mannen die het groepje passeren. Ze merkt het en kijkt kil terug, onbevreesd, maar je kunt makkelijk dapper zijn als gevaar alleen maar iets abstracts is. Hoe zou dit meisje reageren als ze daadwerkelijk bedreigd werd, vraag ik me af. Zou ze van zich af slaan of instorten? Ik wil weten uit welk hout ze gesneden is, maar ze is in mijn bijzijn nog niet op de proef gesteld.
Als het donker wordt, dunt de groep uit. Een van de tieners slentert weg, en even later nog een. In San Francisco is het zelfs midden in de zomer ’s avonds fris en de achterblijvers duiken weg in hun sweatshirts en jacks, geven elkaar vuurtjes en profiteren dan even van de kortstondige warmte van het vlammetje. Maar uiteindelijk worden ook de laatsten door kou en honger verdreven en dan is er alleen nog het meisje, dat nergens naartoe kan. Ze zwaait haar vrienden na en hangt nog een poosje in haar eentje rond, alsof ze op iemand staat te wachten. Dan haalt ze haar schouders op en verlaat de straathoek. Ze komt mijn kant uit, met haar handen diep in haar zakken gestoken. Als ze langs de auto loopt, let ze niet op mij. Ze kijkt recht vooruit, strak en geconcentreerd, alsof ze een probleem probeert uit te werken. Misschien waar ze vanavond een maaltijd kan bietsen. Misschien iets belangrijkers. Haar toekomst. Haar overlevingskansen.
Ze heeft er vermoedelijk geen erg in dat ze door twee mannen wordt gevolgd.
Meteen nadat ze mijn auto is gepasseerd, zie ik de mannen uit een steeg komen. Ik herken ze. Het zijn de kerels die daarstraks naar haar keken. Als ze langs mijn auto komen, achter het meisje aan slenterend, kijkt een van hen door de voorruit naar me. Een vluchtige blik, om te zien of ik een bedreiging ben. Wat hij ziet, baart hem blijkbaar geen zorgen, want hij en zijn makker lopen gewoon door. Ze bewegen zich met de zelfverzekerdheid van sterke roofdieren die loeren op een zwakke prooi die niets tegen hen zal kunnen beginnen.
Ik stap uit en volg hen. Net zoals zij het meisje volgen.
San Francisco
De hele dag heb ik het meisje gadegeslagen.
Nergens is aan te merken of ze zich daarvan bewust is, ook al staat mijn huurauto in het zicht van de straathoek waar ze ’s middags met de andere tieners rondhangt en doet wat verveelde tieners doen om de tijd te doden. Ze ziet er jonger uit dan haar vrienden, maar misschien komt dat omdat ze Aziatisch is en erg tenger voor een zeventienjarige. Ze heeft een kort, jongensachtig kapsel en draagt een spijkerbroek vol rafels en scheuren. Niet omdat ze er modieus wil bijlopen, lijkt mij, maar omdat hij versleten is door het leven op straat. Ze neemt een trek aan haar sigaret en blaast de rook uit met de achteloze air van een straatmeid. Haar gedrag past niet bij haar bleke gezicht en exquise Chinese trekken. Ze is mooi genoeg om de aandacht te trekken van twee mannen die het groepje passeren. Ze merkt het en kijkt kil terug, onbevreesd, maar je kunt makkelijk dapper zijn als gevaar alleen maar iets abstracts is. Hoe zou dit meisje reageren als ze daadwerkelijk bedreigd werd, vraag ik me af. Zou ze van zich af slaan of instorten? Ik wil weten uit welk hout ze gesneden is, maar ze is in mijn bijzijn nog niet op de proef gesteld.
Als het donker wordt, dunt de groep uit. Een van de tieners slentert weg, en even later nog een. In San Francisco is het zelfs midden in de zomer ’s avonds fris en de achterblijvers duiken weg in hun sweatshirts en jacks, geven elkaar vuurtjes en profiteren dan even van de kortstondige warmte van het vlammetje. Maar uiteindelijk worden ook de laatsten door kou en honger verdreven en dan is er alleen nog het meisje, dat nergens naartoe kan. Ze zwaait haar vrienden na en hangt nog een poosje in haar eentje rond, alsof ze op iemand staat te wachten. Dan haalt ze haar schouders op en verlaat de straathoek. Ze komt mijn kant uit, met haar handen diep in haar zakken gestoken. Als ze langs de auto loopt, let ze niet op mij. Ze kijkt recht vooruit, strak en geconcentreerd, alsof ze een probleem probeert uit te werken. Misschien waar ze vanavond een maaltijd kan bietsen. Misschien iets belangrijkers. Haar toekomst. Haar overlevingskansen.
Ze heeft er vermoedelijk geen erg in dat ze door twee mannen wordt gevolgd.
Meteen nadat ze mijn auto is gepasseerd, zie ik de mannen uit een steeg komen. Ik herken ze. Het zijn de kerels die daarstraks naar haar keken. Als ze langs mijn auto komen, achter het meisje aan slenterend, kijkt een van hen door de voorruit naar me. Een vluchtige blik, om te zien of ik een bedreiging ben. Wat hij ziet, baart hem blijkbaar geen zorgen, want hij en zijn makker lopen gewoon door. Ze bewegen zich met de zelfverzekerdheid van sterke roofdieren die loeren op een zwakke prooi die niets tegen hen zal kunnen beginnen.
Ik stap uit en volg hen. Net zoals zij het meisje volgen.